Nachtegaalreeks 2: Over de carnavalsbuut in Limburg

‘Gekheid, mer neet boete de schraom.’ De carnavalsbuut in Limburg.
Inleiding en bloemlezing door Guus Urlings. Nachtegaalreeks 2. LGOG/Veldeke 2021.
ISBN: 978 90 71581 236
Vormgeving: Piet Gerards en Ton van de Ven

Uit de inleiding van Gekheid, mer neet boete de schroam:
Wie een genre als de carnavalsbuut op schrift wil zetten begeeft zich op glad ijs. Het typetje van de reedner , stemmetje, pekske, grime en mime, het is allemaal niet op papier uit te drukken. Buutten staan nooit in een boekje, maar worden gehouden voor een in carnavalsstemming verkerend publiek. Een buut is een vermakelijke voordracht waarbij de buuttereedner alle registers van de welsprekendheid open trekt om de toeschouwer te boeien, mee te slepen en uiteindelijk te doen huilen van het lachen. In die zin is de buut literatuur, orale literatuur. Wat wel in een boekje kan is de taal van de buut, het dialect in al zijn rijkdom en variatie. En die is ooit opgeschreven door de buuttereedners zelf, zoals ze dachten dat het moest gaan klinken op het podium. Het merendeel van de zestien buuttefragmenten in de bloemlezing bestaat uit deze persoonlijke geschreven versies. Ze vormen het illustratiemateriaal voor de “Korte geschiedenis van de buut”. Daarbij heeft de auteur Guus Urlings niet gekozen voor een top tien uit de Limburgse carnavalshistorie, maar voor de meest typerende tekstens, want buutten bestaan in alle soorten en maten, en kennen een veelvormige historische traditie.

Zo wordt deel 2 van de Nachtegaalreeks aangekondigd en ingekaderd binnen de Limburgse buuttetraditie. Het is de opstap naar een historisch overzicht van de buut, waarbij antieke voorbeelden als de parrhesia van de Griekse oudheid en de Middeleeuwse hofnar worden aangestipt. De vroegste dialecttekst in Limburg, een spotpreek in het Maastrichts uit het eind van de 18e eeuw, kan beschouwd worden als voorloper van de tegenwoordige Limburgse buut. De eigenlijke buut is in de vroege 19e eeuw ontstaan in Keulen, waar een club van notabelen het bestaande carnaval op een nieuwe leest wilde schoeien en regels opstelde voor zittingen waarbij het Keulse dialect en de Witz alle ruimte kregen. Maar pas in de tweede helft van de vorige eeuw ontstond de Limburgse carnavalscultuur waarin de buut kon gedijen en uitgroeien tot een cultureel fenomeen. Guus Urlings onderscheidt binnen die ontwikkeling een viertal typen buutten: de kolderbuut, de type-buut, de situationele buut en de actueel/politieke buut. In de bloemlezing komen ze allemaal aan bod.

Over de auteur Guus Urlings:
Guus Urlings (Amby-Maastricht 1952) was journalist bij Dagblad De Limburger, waar hij zich vooral richtte op de onderwerpen natuur, landschap en de Limburgse volkscultuur, in het bijzonder de vastelaovend. Hij was een fervent pleitbezorger van aandacht voor de Limburgse taal in de krant. Na zijn pensionering is hij nog actief als columnist, als redactielid van Veldeke Jaarboek en als redacteur voor de stichting Het Limburgs Landschap.

Mie informatie euver de Nachtegaalreeks en bestèlinformatie vint geer op deze pagina.