Interview met Wim Heijmans, winnaar van de Sjiek Literatuurprijs

Over waardering door vakjuries heeft Wim Heijmans niet te klagen. Eerder won hij tot twee maal toe de Veldeke Literatuurprijs en recentelijk is daar de Sjiek Literatuurprijs bijgekomen, voor zijn boek D’r jank van de tsiet. Die titel zegt het al: Wim schrijft in het Kerkraads en dat is de taal die hem na aan het hart ligt. Wie op zijn website www.kerkraadsdialekt.nl kijkt, staat versteld van de omvang van zijn Limburgstalig oeuvre. Al meer dan 10 jaar vult hij die website met zijn columns, feuilletons, gedichten, artikelen en meer. Elke week een nieuwe column, elke veertien dagen een nieuw gedicht, meestal geïllustreerd met foto’s van eigen hand, want behalve schrijven is fotograferen zijn grootste hobby.

We spreken Wim Heijmans in de HubBibliotheek van Kerkrade. Lei Heijenrath, die tot voor kort voorzitter van het bestuur van die bieb was, is er ook bij. En Lei kan mooie verhalen vertellen over hoe de bibliotheek geworden is tot wat ze nu is: een inspirerende omgeving voor iedereen die van lezen en cultuur houdt, van jong tot oud. Inclusief een kleine theaterzaal. Maar het was een hele toer voordat al die boeken via een locatie bij het zwembad en daarna in een leegstaand winkelpand uiteindelijk in het centrum van de stad waren beland. En dan ook nog aangevuld met een kleine theaterzaal. Hoe dan ook, nu is er plaats genoeg om een rustig hoekje op te zoeken voor ons gesprek met Wim Heijmans.

Kerkraads praten

Het was niet vanzelfsprekend dat Wim toen hij jong was Kerkraads zou praten. Zijn moeder kwam uit Heerlen en zijn opa was een Brabander die met zijn gezin, waaronder Wims vader, uit Duitsland gevlucht was voor de eerste wereldoorlog. Zijn vader is dan ook in Westphalen geboren. In Kerkrade werd hij later hoofdverbandmeester op de mijn. Hij sprak Nederlands en leerde het Heerlens van zijn vrouw. Wim was de jongste uit een gezin met 10 kinderen, 5 meisjes en 5 jongens. En hoe opmerkelijk is het dat al die jongens Kerkraads plat praten en de meisjes niet. Wim heeft zich dat dialect, net als zijn broertjes op straat en op school eigen gemaakt. En zijn zusjes trokken blijkbaar meer naar hun moeder. Of naar de begijnen die op de meisjesschool de dienst uitmaakten.

Vanaf dat hij op de lagere school zat wist Wim dat hij onderwijzer wilde worden. Dat was niet omdat hij het op die school zo naar zijn zin had. In tegendeel: het voelde voor hem als een gevangenis. Het enige wat hem op de been hield waren de uurtjes voor en na de lessen en in de pauze, wanneer hij met zijn schoolkameraadjes kon spelen. En daarom beloofde hij zichzelf: als ik onderwijzer ben dan ga ik dat heel anders aanpakken. Hij had naar eigen zeggen geluk dat hij, toen het eenmaal zover was, terecht kwam op de Blijde Boodschap school. Dat was in de jaren zestig, de tijd van de jeugdcultuur, van de flowerpower, van het afwijken van platgetreden paden. En op die school zaten een heleboel jonge leerkrachten die de geest van die tijd oppakten.

De Blijde Boodschap school

Op de Blijde Boodschap school was dan ook alle ruimte voor creativiteit De leerkrachten hadden als het ware een afspraak met de directeur gemaakt: wij zorgen ervoor dat ze goed kunnen lezen en rekenen, maar daarvoor krijgen wij de gelegenheid om aandacht te besteden aan creatieve vakken. En dat deden ze in allerlei projecten, met zingen, dansen, toneel, musical en noem maar op. Wim had in zijn klas een voorleestroon ingericht en daarop mocht ieder kind plaatsnemen dat een verhaaltje wilde vertellen. In het begin was de animo niet zo groot maar binnen een maand verdrongen de kinderen zich om erop te mogen. En dan maakte het niet uit in wat voor taal. Er waren Pakistaanse kinderen bij en Turkse en die lazen voor in hun eigen taal. Voor die kinderen, en ook voor de kinderen die Kerkraads praatten, was Hollands een vreemde taal, een “Fremdkörper”, zoals Wim het noemt. Die moet ook geleerd worden, want dat is de onze zakelijke taal, daar moeten we in leren communiceren. Maar dat moet samen gaan. Dialect moet in de leerdoelen van het onderwijs komen te staan, zegt Wim heel stellig. Als je afhankelijk bent van het enthousiasme van individuele leerkrachten dan gaat dat niet goed. ‘Mieng klingkinger leës iech vuur in ’t Hollendsj zoeëwie ’t jesjraeve sjteet. En vertsel druvver in ’t plat. ’t Richtieje Hollendsj lieëre ze wal va hönne pap. Deë kunt oes ’t Hollendsj.’  (Mijn kleinkinderen lees ik voor in het Nederlands zoals ’t geschreven staat. En ik vertel erover in het plat. Het echte Nederlands leren ze wel van hun vader. Die komt uit Holland).

Maar niet iedereen wist het Kerkraads even goed te waarderen. In 1970 entameerde de directeur van de schoolraad in Kerkrade een onderzoek om aan te tonen dat het gebruik van het dialect slecht was voor de taalontwikkeling van kinderen. De universiteit van Nijmegen wilde dat onderzoek wel uitvoeren maar Lei Heijenrath herinnert zich nog goed dat de resultaten van dat onderzoek nogal erg in de richting van de gewenste uitkomsten werden gedirigeerd. Conclusies die daarmee niet overeenkwamen werden voor het gemak maar liever weggelaten. En tot op de dag van vandaag duiken die conclusies, die door ander onderzoek al lang weerlegd zijn, telkens weer op. En Wim maakt nu nog vaker mee dat zijn Kerkraads wordt weggezet als een achterlijke taal, als een ‘misbaksel’ en meer van dat soort kwalificaties. Maar gelukkig laat hij zich daardoor niet uit het veld slaan.

Denken in beelden

Met zijn kleinkinderen praat Wim consequent plat en Hollands door elkaar. ‘Doa kan inne sjtiemoelans oes joa, va d’r dialek, deë hat zoeëvöal wermde, zoeëvöal klanke, zoeëvöal deepte. Wen lu ziech jód veule in de sjproach, da kans te óch dele mit angere. Wens te in inne miensj wils kome, mótste in zieng sjproach kome. Doa is nog vöal tse winne. Vuur de miensjbildoeng is de eje sjproach zieër wiechtieg.’ (Daar kan een stimulans van uitgaan, van het dialect, dat heeft zoveel warmte, zo veel klanken, zo veel diepte. Als de mensen zich goed voelen in de taal, dan kun je ook delen met anderen. Als je bij een mens wil komen , dan moet je bij zijn taal komen. Daar is nog veel te winnen. Voor de mensvorming is de eigen taal erg belangrijk). Daarom heeft Wim ook altijd in het dialect geschreven. De laatste jaren voor zijn pensioen heeft hij een middag in de week met een paar autistische kinderen gewerkt. Hij heeft zich daarin verdiept en ontdekte dat hij dat zelf ook altijd had gedaan: beeldend denken, denken in beelden. Op de lagere school stonden zijn opstellen vol met rode strepen. Maar hij had een verhaal in zijn hoofd. Als een kind schrijft “Ik vint je liev” dan moet je gaan uitleggen dat vind met een d en lief met een scherpe f moet. Maar daarmee vermoord je het verhaal.

Dat denken in beelden praktiseert hij ook nu nog in zijn gedichten en verhalen. Het is niet voor niks dat hij fotografie daarbij als ondersteuning gebruikt. En daarom vindt hij het ook zo erg dat veel mensen die wel in het dialect zouden willen schrijven, de spelling van hun taal als een barrière zien. “Dat is de schuld van de schrijfwijzer, zegt hij. Ik ben niet tegen de schrijfwijzer. Maar ik wil op de eerste plaats een verhaal horen. En hoe het geschreven is dat komt daarna wel. Mijn kinderen kunnen plat praten en schrijven. Toen ze wat ouder waren pakten ze vanzelf het woordenboek erbij”. Wim heeft sowieso een hekel aan regeltjes. Dat het allemaal moet rijmen en zo. Daar voelt hij zich niet bij thuis. Dan is het net alsof hij weer voor de klas staat. “Ik was van Cobra, kunst met primaire kleuren, iets neerzetten mèt één woord. En niet allemaal van die ingewikkelde zinnen. Als ik een verhaal vertel wil ik daar helemaal niet aan denken.”

Toen zijn vrouw Carla nog leefde zorgde zij voor de beelden. Ze schilderde vaak in felle kleuren zoals Wim zijn woorden heel impressionistisch op papier zet. Nu werkt Wim vaak samen met Harrie Bouwers die onder meer de filmpjes maakt voor de website. Samen gaan ze vaak op reis door Duitsland en Frankrijk. En die reizen vormen een blijvende inspiratiebron voor gedichten en verhalen. Op zijn website staat niet voor niks boven elk pagina als een soort motto “Óngerweëgs”. Wim vertelt hoe ze eens een opname maakten bij het Holocaust monument in Berlijn. Op enige afstand stond een groepje Japanse meisjes aandachtig toe te kijken. Toen Wim zijn gedicht had voorgelezen, in het Kerkraads, begonnen die spontaan te klappen. Zo zie je maar dat onze taal geen grenzen kent.

D’r jank van de tsiet

Je hoeft Wim niet veel vragen te stellen om hem aan de praat te krijgen. Daarom duurt het even voordat we uiteindelijk komen te spreken over het boek dat de aanleiding was voor dit gesprek, D’r jank van de tsiet. Dat boek beschrijft in tientallen verhalen en gedichten hoe de tijd verloopt van begin januari tot eind december. Het materiaal daarvoor had hij in feite al bij elkaar geschreven op zijn website. Ik schrijf naar de seizoenen. Het was dus een kwestie van selecteren en redigeren maar als je zoveel schrijft is dat geen sinecure. Het deed hem deugd dat zijn uitgever voorstelde om een schilderij van zijn vrouw Carla op het omslag te plaatsen. Net zoals het hem deugd deed dat hij daarvoor de Sjiek Literatuurprijs heeft gekregen. “Gekregen” zegt hij nadrukkelijk en niet “gewonnen”. Want literatuur is geen sportwedstrijd.

En ook in D’r jank van de tsiet blijkt weer dat Wim beeldend denkt. Het eerste verhaal in de bundel schets een strandtafereel met acteurs die een act opvoeren waarbij met zang en dans symbolisch afscheid wordt genomen van iemand door hem naar de branding te dragen en daar achter te laten. “Als ik ga sterven, wil ik de branding in”, zegt Wim, “dat is mijn doodsgedicht.” En even later: ‘Iech sjrief uvver alles wat iech kan vinge. Oane plaan. Los miech mar jet fantasere, jet wöad neerzetse, wie verf en kluur. Inne vrunk, zeët dökser: ‘Bij diech is ’t ummer Krismes. Iech zaan da: nae Rembrandt. Riech an kluur en lit.’ En da zage lu wal ins: Sjnaps te wat deë allenäu sjrieft?’ (Ik schrijf over alles wat ik kan vinden. Zonder plan. Laat mij maar wat fantaseren, wat woorden neerwerpen, zoals verf of kleur. Een vriend zegt altijd: ‘Bij jou is het altijd Kerstmis’. Ik zeg dan: nee Rembrandt, rijk aan kleur en licht. En dan zeggen de mensen wel eens ‘Begrijp jij wat hij allemaal schrijft?).

Nog genoeg te doen

Wim zal zich niet gauw vervelen, ook al is hij met pensioen. Hij is druk met zijn website. Hij zingt nog in een kerkkoor, al moet hij van de kerk niet veel hebben. En hij zet zich in voor poëzie in de openbare ruimte. Daarmee heeft hij laatst nog een succes geboekt toen in Kerkrade een gedichtenpad is geopend, waarlangs elf gedichten te lezen zijn, waarvan drie in het Kirchräötsjer plat. Verder is hij betrokken bij allerlei projecten, van een fototentoonstelling, Via Literavina (“Dat is iets met dialect en wijn”) tot en met een manifestatie bij het bevrijdingsfeest. Tot een roman is het tot nu toe niet gekomen. Hij heeft nota bene wel een novelle van meer dan honderd pagina’s in de kast liggen maar dat project is helaas gestrand in een gevecht over auteursrechten.

Veldeke

Wim is al jaren lid van Veldeke en hij is in het verleden ook actief geeest voor de vereniging. Hij heeft samen met Lei nog een tijdje in de redactie van het tijdschrift gezeten, hij is betrokken geweest bij de visitatiebezoeken van de Europarlementariërs in het kader van de erkenning van het Limburgs als streektaal en met name voor de Commissie Educatief heeft hij heel wat vergaderingen bezocht. Maar het is jammer dat het vaak bij vergaderen is gebleven. Als hij ’s middags naar Roermond vertrok dan dacht hij: wat ga ik daar doen? En als hij op de terugweg was naar Kerkrade dacht hij wat heb ik nou gedaan? Lei valt hem bij en zegt dat het hoog tijd wordt dat er voor de streektaal in Limburg een degelijk organisatorisch kader wordt gecreëerd, waarin initiatieven niet alleen bedacht kunnen worden maar worden ook geconcretiseerd en uitgevoerd. Maar dat ligt niet alleen aan Veldeke, daar zullen ook  de provincie en de andere streektaalorganisaties in mee moeten gaan. Waarvan akte.

Maastricht, 11 april 2019
Bèr Brounts