Interview met Guus Urlings: journalist met een missie

Meer dan 35 jaar heeft hij als journalist voor De Limburger gewerkt. En langzamerhand is hij daar uitgegroeid tot de redacteur die zich in het bijzonder het belang van de Limburgse taal en cultuur aantrekt. Nu hij met pensioen gaat leek het ons een goed idee om eens met Guus Urlings van gedachten te wisselen over hoe een regionale krant omgaat met de Limburgse identiteit. Dat is nog niet zo eenvoudig en vanzelfsprekend als het lijkt, blijkt uit zijn terugblik op al die jaren dat hij zich daarvoor heeft ingezet. Want een regionale krant wordt ook geacht, naast regionaal nieuws, de wereld van binnen- en buitenland aan zijn lezers te presenteren. En dan moet aandacht voor de Limburgse taal en cultuur concurreren met nieuws dat al gauw van groter gewicht wordt geacht.

Limburgs nieuws en Limburgse taal als missie

Guus Urlings heeft zich daar nooit bij neergelegd en is altijd blijven ijveren voor wat in zijn ogen de Limburgse lezer het meest nabij is: de eigen omgeving en de eigen taal. Op het gebied van binnen- en buitenlands nieuws kan De Limburger toch nooit concurreren met landelijke kranten die daar een complete redactie op hebben zitten, terwijl De Limburger het nieuws van de persbureaus moet halen. Maar wat De Limburger in principe kan als geen ander, is nieuws over Limburg brengen. “Dat is het punt waarop we ons moeten verkopen”, zegt Guus vol overtuiging, “dat is dat we Limburgs nieuws presenteren.” En daar heeft hij bij de krant zijn missie van gemaakt.

Maar lang niet iedereen binnen de redactie is bezig met Limburg. Zeker niet de gespecialiseerde journalisten die zich bijvoorbeeld met rechtbankverslaggeving of onderzoeksjournalistiek bezig houden, die hebben niks met de Limburgse taal. Dat komt voor een deel omdat ze niet uit Limburg komen. De redactie is in de loop der tijd steeds gemêleerder samengesteld. Een groot deel van de redactie spreekt geen dialect. “Je wordt niet echt tegengewerkt maar het gebruik van dialect in de krant wordt nog altijd niet bevorderd. Schrijver over dialect dat gaat nog wel, maar schrijven in het dialect moet je echte bevechten.” En al is ook de spreektaal op de redactie Nederlands, met de Limburgers op de redactie spreekt Guus gewoon plat. “Daar wordt ook niet op neergekeken”, zegt hij, “en of ze het nu accepteren of niet, ik doe het gewoon. Het is wel mijn taal.”   

Dialect niet vanzelfsprekend in de krant

Dat de Limburgse taal geen vanzelfsprekendheid is bij De Limburger bleek ook een tijdje geleden, toen in de Midden-Limburgse edities van de krant twee in dialect geschreven columns kwamen te vervallen. Formeel was dat omdat alle columnisten om de zoveel tijd worden “door elkaar geschud”, zoals Guus dat noemt. “Maar”, zegt hij, “het was natuurlijk niet toevallig dat die twee dialectcolumns schreven”. En er is ook nooit gezocht naar opvolgers in het dialect. En dat heeft volgens Guus toch te maken met het feit dat het dialect in de ogen van een deel van zijn collega’s van een wat ander niveau is. “Op het moment dat het erom gaat dialect in de krant te krijgen dan merk je die houding toch wel. Zo van: het is geen Nederlands, hé, denk eraan.” Maar De Limburger heeft naar het zeggen van Guus nu wel een hoofdredacteur die weliswaar geen Limburger is, maar die wel het gevoel ervoor heeft dat hij een krant voor Limburgers aan het maken is. En dat is opmerkelijk omdat voor die tijd er aan aantal Limburgse hoofdredacteuren is geweest die dat niet zo zagen zitten: “Dus soms is het niet zo gek als je iemand hebt die daar niet tot over zijn oren in zit.”

Van leraar naar journalist

Guus Urlings is na de oorlog geboren in Amby, toen dat nog niet bij Maastricht hoorde, maar vanaf zijn jongste jeugd opgegroeid in Bemelen. Thuis werd plat gepraat. Zijn moeder kwam uit Noord Limburg, uit Bergen aan de Maas, maar ze leerde al gauw het dialect van haar man spreken. Die sprak de taal van Houthem maar dat vermengde zich al gauw met de klanken uit Amby en Bemelen. “Mijn moeder heb ik nooit anders gekend als dialect sprekend. Die praatte het dialect dat mijn vader ook sprak. Dat heeft ze gewoon opgepikt. Behalve als ze naar huis belde. Dan pratte ze ineens dat dialect van daarboven. Dat heeft me eigenlijk ook op het spoor van het dialect gezet. Omdat ik doorkreeg: mijn moeder en vader die praten allebei dezelfde taal, maar dat is niet de taal van mijn moeder. Die heeft nog wat anders.”

Aanvankelijk zag het er overigens niet naar uit dat Guus Urlings bij de krant terecht zou komen. Na zijn middelbare school aan het Maartenscollege in Maastricht ging hij in Nijmegen sociale geografie studeren, omdat aardrijkskunde, naast geschiedenis en Nederlands, een van zijn favoriete vakken was. Maar toen hij was afgestudeerd zaten ze in het onderwijs niet op leraren te wachten. Na een paar tijdelijke aanstellingen, onder meer bij het Maartenscollege waar hij een paar jaar eerder als leerling zijn diploma had gehaal, moest hij voor zijn militaire dienstplicht naar Suriname.

Toen hij terug kwam was de situatie voor aardrijkskundeleraren er niet beter op geworden. Dus solliciteerde hij op een vacature voor leerling-journalist bij De Limburger en werd samen met twee anderen geselecteerd uit 40 kandidaten. Hij werd gestationeerd op het regiokantoor in Valkenburg, waar ze met drie mensen het nieuws van het hele heuvelland, en van Eijsden tot Meerssen, moesten zien te behandelen. “Dat is wel de methode om het vak te leren. Overal achteraan. Ongelukken, gemeenteraad, gouden bruiloften en de jubilerende hanenkraai-vereniging en weet ik veel. We waren eigenlijk constant onderweg. Constant je oren open houden. Maar zo leer je het wel.” En dat in een tijd dat de artikelen nog op gewone typemachines werden uitgetikt en daarna naar Maastricht gebracht om in drukletters gezet te worden. En foto’s versturen was er ook niet bij: alles moest persoonlijk gebracht worden.

De Limburgse taal als speerpunt

Eigenlijk is Guus Urlings een beetje ongemerkt betrokken geraakt bij de berichtgeving over de Limburgse taal en identiteit. Aanvankelijk was Wim Kuipers de journalist die het Limburgs voor zijn rekening nam. In zijn rubriek ‘Letterbak’ presenteerde hij de bijzonderheden van het Limburgs op een meer taalkundige manier. En toen Wim daarmee ophield, heeft Guus langzamerhand dat stokje overgenomen en is zich ook meer gaan interesseren voor alles wat met Limburg te maken had. Vanuit zijn interesse voor geschiedenis was het hem al opgevallen dat op school nauwelijks aandacht werd besteed aan wat specifiek voor Limburg was bij de bestudering van het verleden. Het ging wel over de martelaren van Gorcum en de geuzen van Den Briel maar niet over wat zich in deze contreien rond die tijd heeft afgespeeld, toen Limburg nog helemaal niet bij ‘Holland’ hoorde. “Wij hadden in Limburg een heel eigen geschiedenis maar daar was totaal geen aandacht voor.”  

Bij de krant was het niet vanzelfsprekend dat de Limburgse taal aandacht kreeg. Het standpunt was – en is nog steeds – dat de krant in het Nederlands gemaakt wordt omdat ze voor iedereen leesbaar moet zijn. “Maar toen Wim Kuipers wegging, was er ineens eigenlijk niemand meer die zich echt met dat dialect bezig hield in die zin dat hij daarmee iets voor de krant wilde doen. En langzaam maar zeker ben ik daar min of meer ingerold. Gewoon omdat het mijn interessegebied was. En niet zozeer vanuit de taalkundige hoek maar meer vanuit de culturele hoek. De taal als erfgoed. En ook een beetje vanuit de emotionele hoek. Het is wel mijn moerstaal en je weet: een heleboel van je abonnees die delen dat. Dus dan denk ik, daar moet je op de een of andere manier iets mee doen. En dat heb ik geprobeerd.” Maar Guus heeft ook gemerkt datje het voor de lezers nooit goed genoeg kunt doen. Er staat altijd te weinig in de krant over de eigen plaats of de eigen regio, als je de lezers moet geloven. “Maastrichtenaren zeggen altijd: er staat te weinig over Maastricht in. Ik ben indertijd chef van de stadsredactie Maastricht geweest. Dan moesten we zo nu en dan wel eens iets van Eijsden of Meerssen plaatsen. En dan komen die lui uit Maastricht van: ‘Wat moet ik met dat verhaal uit Eijsden? Zet er maar iets over Maastricht in’. Maar zo werkt dat eigenlijk voor de hele provincie.”

Digitalisering van de krant als kans voor de toekomst

De papieren krant van De Limburger staat – zoals alle papieren kranten – onder druk van de digitalisering. Guus ziet die digitalisering niet alleen als een bedreiging maar ook als een kans. In principe verandert de taak van de krant als het om Limburgs nieuws gaat niet door die ontwikkeling. Maar digitaal kan de krant veel gemakkelijker lokaal gaan. Het wordt mogelijk om abonnees op maat te bedienen en iedereen de krant naar zijn voorkeur te geven, met of zonder sport, met of zonder nieuws uit de omgeving van je woonplaats, en zo verder. Met dat doel voor ogen is De Limburger nu dan ook bezig de krant te koppelen aan de VIA-weekbladen, die nu al heel lokaal bezig zijn. Daardoor kan de krant een veel groter pakket Limburgs nieuws uit de eigen omgeving bieden. Dat betekent een hele verandering, weet hij ook wel: “Het is een heel andere manier van werken. Op dit moment liggen de grootste kosten bij het personeel en het papier. Als we helemaal digitaal zouden gaan, heb je met papier al niets meer te maken. Maar je hebt ook – en dat is op dit moment een hele grote zorg – met bezorging niets meer te maken. Dus je kunt wel zeggen dat digitaal een bedreiging is voor de papieren krant – en dat is het ook wel – maar van de andere kant geeft het ook zo veel kansen om dingen beter te doen. Toegespitst op wat de mensen van je willen.” Maar eer het zover is, zal nog heel wat water door de Maas moeten gaan want een belangrijk deel van de lezers hecht nog aan papier en daar wordt ook nog altijd goed geld mee verdiend.

Voor het Limburgs dialect maakt die digitalisering niet zoveel verschil. Al biedt digitaal ook de mogelijkheid om gesproken audio of video te leveren. Dan ben je ook van het probleem van de spelling van het Limburgs af, wat – zoals maar weer eens bleek bij het Groot Limburgs Dictee – nog altijd tot veel discussie aanleiding geeft. Maar voorwaarde voor aandacht voor de Limburgse taal in de krant is wel dat binnen de redactie mensen zitten die zich daarvoor interesseren. Zegt Guus: “Daar begint het mee. Je moet interesse hebben in hoe Limburg in elkaar zit, hoe het zich manifesteert, hoe het functioneert. Als je dan zelf dialect spreekt is dat een heel welkome aanvulling maar vanuit journalistiek oogpunt is dat niet het belangrijkste.” Wat dat betreft is Guus ervan overtuigd dat hij een goede opvolger heeft gevonden in de persoon van Ronald Colee. Die gaat nadat Guus met pensioen is de Limburgse zaken in het bijzonder behartigen. En hij spreekt nog plat ook.

Samenwerking met Limburgse organisaties

Een van zijn taken zal zijn om de samenwerking met allerlei Limburgse organisaties warm te houden. De Limburger heeft pas nog met succes samengewerkt met Veldeke bij het Groot Limburgs Dictee. Maar ook met andere organisaties, zoals Limburgs Landschap, LGOG, Limburgs Museum, Centre Céramique heeft de krant samenwerking gezocht. “Dat kan naar twee kanten goed werken”, zegt Guus. “Limburg verdient goede belangenvertegenwoordigers op elk gebied, natuur, landschap, dialect, historie. En daar kunnen wij als krant van profiteren zodat wij de inhoud krijgen die aansluit bij waar de Limburger in geïnteresseerd is. En die ook gedragen wordt door de kennis die in die organisaties aanwezig is.” En het voordeel voor die organisaties is dat ze publiciteit krijgen in de krant. Het LGOG organiseerde eens een opstelwedstrijd voor de middelbare school. Daar hebben maar 7 mensen aan meegedaan. Als ze de krant hadden gebruikt om daar aandacht voor te vragen waren dat er misschien wel 50 geweest. “Als er één is die kan toeteren, dan zijn wij dat wel,” aldus Guus.

“Veldeke heeft een imagoprobleem”

En dan moeten we het natuurlijk ook nog even over Veldeke hebben. Hoe wordt bij de krant tegen Veldeke aangekeken? Guus is daar heel duidelijk over: “Jullie hebben een serieus imagoprobleem. Zowel Veldeke als het LGOG worden toch vooral bekeken als een soort stoffige clubs waar vooral oude mensen zich druk zitten te maken over dingen die de jongeren niks meer interesseren. Bij het Groot Limburgs Dictee werd die vraag ook al gesteld: ‘Kunnen jullie er niet voor zorgen dat er wat meer jongeren bij zijn? En hij had gelijk.” Je ziet dat verschijnsel volgens Guus ook in de carnavalswereld, waar allerlei dingen gebeuren volgens oude rituelen die jonge mensen niet interesseren. “Die jongelui vieren toch wel carnaval, maar op hun eigen manier. Die komen niet naar een galazitting, die amuseren zich toch wel.” Guus ziet wel dat Veldeke bezig is met verjonging. De declamatiewedstrijd voor de basisschooljeugd vindt hij daar een goed voorbeeld van. Maar er zijn meer mogelijkheden volgens hem. “Een heleboel jongeren zijn met muziek bezig. En dialectmuziek is in Limburg groot. Dan denk ik: zou je het niet in die hoek moeten zoeken?” Verleden jaar is Guus redacteur geweest van een van de edities van Platbook. Dat vindt hij een prachtig initiatief: “Een van de leukste dingen die Veldeke ooit gedaan heeft”.

Altijd weer die spelling

Veldeke wordt al dan niet terecht heel vaak geassocieerd met de spelling van ons dialect. En die associatie is niet altijd positief. Ook naar aanleiding van het Groot Limburgs Dictee kreeg de krant weer reacties in de trant van “Veldeke doet net of ze de wijsheid in pacht hebben.” Guus heeft daar geen moeite mee. “We hebben nu eenmaal spellingafspraken gemaakt. Dat is in principe niet anders als in het Nederlands. Daar kun je wel tegen zijn maar we zullen ons toch ergens aan moeten houden anders wordt het nooit wat.” Maar als hij ziet dat zelfs ex-streektaalfunctionaris Pierre Bakkes in de pauze bij het dictee soms enigszins vertwijfeld raakte over de juiste spelling, dan moet die spelling misschien toch nog eens onder de loep worden gelegd. Limburgs moet een spelling hebben, is zijn overtuiging, maar de taal moet ook levend blijven. En je ziet dat veel Limburgers geen zuiver dialect van één plaats meer spreken maar van verschillende plaatsen iets meepikken in wat ze spreken. Daar ziet Guus een taak voor Veldeke weggelegd: “Ik denk dat de invloed van Veldeke moet zijn om de taal op een of andere manier boven dat lokale uit te tillen.”

Nog een goede raad

En dan heeft hij nog een goede raad voor Veldeke ter afsluiting: “Je moet nooit vergeten  waar het over gaat. Dat is de volkstaal. Die is eigenlijk voor dat volk en niet voor die 10 of 15 mensen die daar professioneel mee bezig zijn. Je moet je niet te verheven opstellen. Je zult mij nooit horen zeggen dat het niet tot de taak van Veldeke behoort dat er literatuur op niveau in het Limburgs is. Graag, als ze daarvoor kunnen zorgen. Laat maar zien dat Limburgs een echte taal is waar je alles mee kunt. Maar dat mag nooit de hoofdtaak worden. Dan moet je Veldeke of naast Veldeke een soort literair genootschap zetten dat zich daarmee specifiek bezig houdt. Veldeke mag nooit de basis vergeten. En dat is de taal van het volk. En niet de taal van Veldeke.”

Bèr Brounts
Maastricht juli 2018