Column bij Niknekske Nómmer 8: ANWB-rikske van Rieu

De woorden reek (riek) en raek (hark) heb ik neven genoemd. Ze hebben waarschijnlijk dezelfde voorvader. Waar die woonde lijkt me voor dichters en prozaschrijvers niet zo belangrijk. Een gezamenlijk kenmerk van de neven: ze hebben tanden.

Een verschil: met een raek verzamel je iets, haal je iets naar je toe. Hoewel: bij het raeke van kezele maak je op- en neergaande bewegingen.

Een riek werd vooral gebruikt op de boerderij, bedoeld om wat op te scheppen, zoals mest, hooi, stro, sjanse (takkenbossen), een verzamelde hoop onkruid of wat je geoogst had. Ik denk dan aan aardappelen en (suiker)bieten; daar had je speciale rieken voor, onderling ook nog verschillend, maar het heeft weinig zin aan die agrarische oudheid nog aandacht te besteden. Bijna niemand weet meer waar je het over hebt.

De gewone riek daarentegen is gewoon geworden. Te koop in elke bouwmarkt. Ik heb die riek in mijn moestuin (Maastricht) ‘spitvork’ horen noemen; je kunt er inderdaad mee grave (spitten). Klein bijkomend voordeel is dat je vrijwel nooit pierelinke doormidden steekt. Hij is vooral bedoeld om aardappelen of uien uit te doen, te rooien.

Spitvork: een neef van de hooivork? Nou ga ik me niet bemoeien met agrarische woorden uit Maastricht. Heb al strafpunten genoeg. Dus de Nuie Mestreechsen Dictionair geraadpleegd. Een reek blijkt:1): hark en 2): waterpoort in de Jeker. Beetje vreemd dat laatste. Waar de Jeker de binnenstad binnen komt stromen, gaat ze onder een gemetselde boog door; die doorgang zal een waterpoort heten. Op een ANWB-bordje stond vroeger doodleuk de verklaring:  ‘Reek – Maas­trichts voor water­poort’, wat mij heel vreemd voorkwam. Zou er één taal zijn die een apart, niet samengesteld woord voor ‘waterpoort’ heeft? Of voor waterleiding, rugleuning, stoelpoot? Maas­trichts voor waterpoort: dat is het­zelfde als een Duitser die zou beweren: Oranje – Nederlands voor Manns­chaft.

Duidelijk? Gaan we naar het Jekerse woord reek zelf. Volgens mij moeten we daar ook voor naar Pruses. Het zal het Nederduitse woord zijn voor Rechen:  tralierooster in een beek: zie de duo’s stechen – sjtaeke, rechnen – raekene en zo verder. Het rooster moest allerlei rommel opvangen. Er is er een te zien bij de Lage Kanaaldijk in Maastricht, vlakbij het kasteeltje van Rieu, waar water vanaf de Pietersberg naar beneden stroomt.

Deze Maastrichtse reek zouden we (althans de meeste Limburgers) nu eine (of ein?) raek noemen. Want volgens het woorden­boek van Herten is eine raek ook ‘een houten hek, afmetingen vier bij anderhalve me­ter, dat op de oogstwagen gezet werd’, zodat ‘t grei: graan of hooi, niet op de weg belandde.

We moeten nu naar de huiraek (hooihark), een vaak zelf gemaakte dubbele hark om drogend hooi bij elkaar te harken. De hark zelf was heel eenvoudig: een balk(je) waar tien of twaalf even lange klemmende stokjes door gestoken waren: de  dubbele rij tanden. Wie zich dat niet voorstellen kan: hetzelfde als een tv-antenne van de jaren zestig, zeventig, die we daarom ook raek noemden. Een mooie vergelijking. Helaas heeft de kabel ons dat woord weer afgeno­men.

Een vergelijkbare raek is immer nog hot, en wel het raamwerk van een schietboom, waar de bulkes op bevestigd zijn. Dem zólle veer noets hark gaon neume, wie­waal: waem guf nag um Oos Taal? Allein Cattepiss?

Ach ach, ich kiek nao de krach van Oos Taal. In Helje (Helden) waert de vork van ‘spitvork’ rikske geneump, verkleinwaord van reek. Ze sjpraeke dao inkel klinkers  kórter oet. Sjaatse is sjatse, mae waat beeldend geweun det rikske. …

Wim Kuipers
Mei 2021