Sjrieve euver sjrieve in ‘t Limburgs (SesieL) Deil 12

Vandaag begint de zoveelste Week van de Poëzie. Die is ook voor/van Vlaanderen. Maandag waren er exact 456 activiteiten gemeld, waarvan – niet schrikken – hooguit een handvol in Nederlands Limburg. Eentje is er vanavond, 30 januari, acht uur in Maastricht, in café De Tènne Kan (adres: Achter het Vleeshuis 21). Dat is niet veel… Zou de poëzie in het broensgroene…

Geit d’r noe weer knoteren? Nee, ik heb me voorgenomen… Juist: er is Blauwe Maandag een actie gestart om een hele maand lang niet te klagen. We zijn dus een zoekactie gestart naar verrassend geschreven Limburgs. Daar schijnt heel veel van op Internet te staan, in apps van vriendenclubs en andere harmonische  gezelschappen. Vraagje: waarom niet naar Veldgewas gestuurd? Oh ja: ze weten niet wat Veldgewas is. Gaan we veranderen. ER KOMT EEN AVOND VOL POËZIE.

Veldgewas was bedoeld als een werkgroep) ter bevordering van (de) poëzie in het Limburgs. De eerste aflevering verscheen op de twaalfde Gedichtendag, 27 januari 2011. Waarom toen? Omdat er in Limburg vrijwel niets te doen was op de Gedichtendagen. En het moet gezegd: we kregen jarenlang heel mooie gedichten. Omdat (alweer) Veldgewas helemaal nieuw was? En nu niet meer?

Behoud Limburgs

Zeker. We krijgen nu van nieuwe mensen, dat wil zeggen die niet eerder iets naar Veldgewas gestuurd hebben, vaak (we mogen een maand niet klagen) gedichten die door heel wat mensen mooi gevonden zullen worden. Misschien kunnen ze wel bijdragen aan het behoud van het Limburgs. Want daar gaat tegenwoordig alle belangstelling henen. Nou komt de hamvraag: (heel veel) betere gedichten, zijn die belangrijker voor het behoud etc.

Ik zou niet weten wie hier op wil antwoorden. En ik heb meer vragen. Waarom zou je in het Limburgs willen schrijven? Ik zou dat eens onderzocht willen zien. We – nou ja: Maastricht University – heeft de faculteit Taalcultuur in Limburg. Geen idee of daar naar schrijven in het Limburgs – al is het verborgen in een poetskast – gekeken wordt. Nooit iets van gehoord.

Makkelijker lijkt me de vraag: waarom schrijf je niet in het Limburgs? Dat moet je gaan vragen aan Limburgs sprekende auteurs die hun werk in de  standaardtaal publiceren. Wie gaat dat doen? Ik wil hierover nog even een volgens mij merkwaardige mening citeren, gedaan door een hoogleraar Engels die een grammatica van het Maastrichts schreef. Hij beweerde: ‘Dialeksprekers die good kinne sjrieve doen dat miestal in ’t Standaardnederlands.’  Wat bedoelt hij met goed schrijven? Beeldspraak, gedachten van anderen ordenen, zelf denken, de ziel van vrouwen boven de veertig raken? Nu is het een opmerking gelijk:  Limburgse jongens die goed kunnen voetballen, dromen van Ajax en Barcelona.’ 

Daverwaat

Zal wel, maar de lezer denkt misschien: ‘Wie in het dialect schrijft, zal dus wel niet goed kunnen schrijven’, schreef ik in de dichtcursus Daverwaat. Die verscheen in 2013 op de site van het Huis van de Kunsten Limburg. Veldgewas was daar een van de organisaties van de Limburgse volkscultuur die door het Huis gesteund werden. Plotseling waren we digitaal verdwenen… Ach ja, kan gebeuren. Waarom ik niet verder gegaan ben: vergeten. Maar misschien zag ik in dat het geen echte cursus was. Geen mondelinge lessen, geen examen of diploma.

Rijmdwang

Nu is mij gevraagd of ik dat Daverwaat nog eens… Graag, maar dan heel anders. Het was veel te technisch, formeel. Ik behandelde alle soorten rijm, zoals gepaard rijm, omarmend rijm, klankrijm, en wat niet al. De trochae, octaaf en sextet van het sonnet en kijk eens hoe dat rijmt. Helaas wordt een gedicht daar zelden beter van. Ritme is mooi, maar kan ook een dreun worden. Ik zát al úren áan de wáterkánt – en zo verder.

Als zo’n vers bovendien nog rijmt…
… dan zie je vaak rijmdwang: de dichter kan niet zo gauw een mooi rijmwoord vinden, wil per se rijmen, en kiest dan voor een krikkemikkig woord. Zal wel eens gebeuren, bromt een ander, want je kunt ook een hele maand denken, en een schitterend woord vinden. Een kwestie van niets? Mag je vinden. Die mening valt in elk geval niet te bewijzen, en wat dan nog? Ik zag plots een rijmwoord dat de uitkomst kan zijn van enig zoekwerk. Het staat in een sonnet van Martinus Nijhoff (1894-1953). Dat begint zo:

Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien

Kijk eens naar die tekst. Hoe eenvoudig. Een eerste regel met acht eenlettergrepige woorden. Je ziet de dichter lopen. Eentonig klinkt het. Maar als je Bommel vervangt door Born of Zaltbommel, dan loopt de zin niet lekker. Zo gewoon begint ook de tweede regel. Hier worden de ‘overzijden’ als levende wezens voorgesteld. Daar is heel wat over nagedacht. Wat moet dat weer daar? Was er misschien een houten Romeinse brug? En dan de nuchtere mededeling:  een minuut of tien. Als je niet gauw verder loert, zou je kunnen menen dat het ‘buren worden’ slechts tien minuten duurde – ongeveer dan. Laten we daarom de volgende regels tonen:

dat ik daar lag, in ‘t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd –
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Ik vind dit een zeer verrassende overgang: ineens ligt de  nieuwsgierige ik in het gras bij de brug. Hoe hij daar gekomen is weten we niet. Ook niet belangrijk. Gedichten zijn geen reisverslag. Voor ik verder ga nog even een historisch grapje over rijmdwang. Multatuli, de beroemde auteur van de Max Havelaar, laat zijn hoofdpersoon, Batavus Droogstoppel (let op die naam), een versregel declameren. Daarin staat de lucht is guur, en ‘t is vier uur. Hij zegt dan: ‘Dat laat ik gelden, als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als ‘t kwartier voor drieën is, kan ik, die mijn woorden niet in gelid zet, zeggen: de lucht is guur, en ‘t is kwartier voor drieën. De verzenmaker echter is door de guurheid van de eerste regel aan een vol uur gebonden.’

Zoekwerk?

Zoiets geldt hier niet. Je kunt niet aantonen dat Nijhoff omwille van het rijm gelogen heeft. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij helemaal niet in het gras gelegen. Daar gaat het ook niet om. Ik had het over rijmdwang. Waar moeten we aan denken dan? Heeft Nijhoff een tijdje moeten zoeken naar een geschikt rijmwoord op -ien. Zoveel zijn er niet. Buitendien, indien? Kun je niet veel mee. En ik verdien wien? Geen wijn maar Wien Neerlands bloed door d’aderen vloeit etc. En kien is Limburgs: hullie zeggen ‘bingo’. We hebben verder mien (twee betekenissen), knien, pien, benzien, mesjien (machine), tien = tijding, Trien de Begien is aan de lien, blien (zat in een korset, balein), Vader Rien en zien

Wat een forse opsomming voor iemand die zegt dat rijm niet zo belangrijk is. Hoho, dat heb ik niet dwingend gezegd. Rijm is een misschien wel wezenlijk onderdeel van poëzie, vooral vanwege de klank. Poëzie wordt nog steeds voorgelezen ofwel gedeclameerd. Als je een kort verhaal voorleest, gelden andere schoonmaakmiddelen.

Wat nu? Schoonmaakmiddelen: dao gaon ich euver vertelle. Neet det gif veur eine glanzenden aafwas, wiewaal: alle bulkes, sjtreepkes, lienkes, heutjes die neet neudig zien wegwirke, doorsjtrepe, en det moog me sjoonmake = reinige neume. Mae gedichter schoner, sjoener = baeter make, det geit neet mit poetse, vim en anger nut grei. Schoonmaakmiddelen zien sjoen wäörd, riem, ritme en veural beeldjsjpraok.

Aore wie lood

Beeldjsjpraok, det zeen ich ierlik gezag get min allewiel. Gaon v’r väöl euver vertelle en laote zeen. Naem mich neet koelik (kwaolik: Mesjtreechs), mae Veldgewas begós op 27 jannewarie, de gebaortedaag van mien vader. Veur zien doodsprintje dichde ich:

Good, gebrandj-
sjilderd door
sjoefel en zón,
aore wie lood,
en aan de voot
van jedere vinger
eine klómp
zjweel – zoe zien
de henj van pap.
Ze zien good.

(Als ik dit zou omwerken tot een gedicht dat boerenhanden schildert, dan moet die laatste regel weg, plus het eerste woord natuurlijk. En pap dan? Ook weg, want niet belangrijk als dit een vader zou zijn, en helemaal als ‘pap’ hier staat voor betekenis 3 in de v. Dale: doorweekte massa).

Zo, dit was een proef van wat mij met Daverwaat voor ogen staat: een babbel maar dan serieus over poëzie, met veel voorbeelden. En vooruit dan: ik ga een mening uitwerken die ik nog niet geopenbaard heb. Niet gedurfd. Ik vind dat het (echte) Limburgs beter geschikt is voor poëzie dan het zogeheten ABN. Want we hebben betere schoonmaakmiddelen…

Wim Kuipers