Column Yuri Michielsen over Limburgs Taalbeleid

Yuri Michielsen is van mening dat de Nederlandse overheid het Fries en het Limburgs ten onrechte verschillend behandelt. Hij waarschuwt ook om al te gemakkelijk de juridische erkenning volgens het Europees Handvest op te geven in ruil voor een zogenaamd convenant met de overheid in Den Haag dat veel minder zekerheid biedt. Lees wat hij daarover te vertellen heeft.

Nieuw Limburgs taalbeleid: Een convenant is drijfzand voor het Limburgs

Sinds enkele maanden is er weer volop discussie over een nieuw Limburgs taalbeleid. De Provincie Limburg heeft de Raod van ’t Limburgs gevraagd een nieuwe visienota voor te leggen. De vraag is of er een verdere erkenning voor het Limburgs naar Fries model moet komen óf een taalbeleid op basis van een door de Nederlandse overheid aangeboden convenant? Welke weg biedt de meeste zekerheid voor een volwaardig taalbeleid voor het Limburgs?

Het Limburgs is sinds 1997 door de nationale overheid erkend als regionale taal onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Die erkenning geldt ook voor het Fries en het Nedersaksisch. De nadruk zal hier echter liggen op het Fries en het Limburgs.

Het Handvest is door de Raad van Europa in het leven geroepen om regionale talen te beschermen. Regionale talen zijn vaak in een achterstandspositie ten opzichte van nationale talen gekomen. Door wettelijke maatregelen, taalbeleid en financiering voor gebruik in het openbare leven, in het onderwijs en de media hebben nationale talen (zoals het Nederlands) een dominante positie verworven. Dat heeft onder andere geleid tot een afname in het gebruik van regionale talen en vaak een stigma voor de sprekers ervan. Er bestaan vooral ook wettelijke en financiële hindernissen, die het gebruik en de aanpassing van de regionale taal aan de moderne tijd belemmeren. Het Handvest beoogt regionale talen te beschermen door deze veel van de rechten en mogelijkheden te bieden die ook aan nationale talen ter beschikking staan.

Onder het Handvest is het Limburgs evenzeer een regionale taal als het Fries, zij het met minder rechten. Deel II Handvest met doelstellingen en beginselen is op beide talen van toepassing verklaard. Echter, alleen voor het Fries heeft de Nederlandse overheid zich gebonden aan de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit Deel III ter bevordering van het gebruik in het openbare leven.

De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin geweigerd haar verplichtingen voor het Limburgs onder het Handvest na te komen, terwijl zij die voor het Fries wel nakomt. De Raad van Europa, toezichthouder op de naleving van het Handvest, is het niet eens met de ongelijke behandeling van het Limburgs ten opzichte van het Fries. Alleen Deel II toepassen staat trouwens ook op gespannen voet met de geest van het Handvest, omdat Deel III de essentie van de bescherming biedt. In de praktijk hebben zeer weinig verdragspartijen voor alleen toepassing van Deel II gekozen en is de Nederlandse Staat hiermee een buitenbeentje binnen Europa.

Na twintig jaar druk door de Raad van Europa is de Nederlandse overheid nu wel bereid haar houding te veranderen, omdat Nederland is geïsoleerd binnen Europa. De nationale overheid schendt het Handvest door haar verplichtingen voor het Limburgs (en het Nedersaksisch) niet na te komen. Den Haag onderhandelt daarom met vertegenwoordigers van het Nedersaksisch over een ‘convenant’, een soort juridisch niet-bindende bestuursafspraak voor steun aan die regionale taal.

Sommigen binnen het Limburgse zien zo’n convenant ook voor het Limburgs wel zitten. Een zelfde wettelijke regeling zoals voor het Fries zou voor het Limburgs niet nodig zijn. Als jurist kan ik daarvoor alleen maar voor waarschuwen.

Zo’n convenant zet het Limburgse taalbeleid nog eens 20 jaar in de ijskast. Zonder juridische afspraken ontbreekt het bij zo’n convenant aan een afdwingmogelijkheid via het nationale recht om te zorgen dat de nationale overheid zich eraan houdt. Dit convenant is drijfzand, omdat Limburgs taalbeleid daarmee afhankelijk wordt van de politieke wil van wisselende regeringscoalities en de onvoorspelbare houding van de rijksoverheid en haar ambtenaren ten opzichte van het Limburgs.

Desastreus is dat zo’n convenant de Nederlandse overheid een argument verschaft om de Raad van Europa buiten spel te zetten. Een convenant is een puur binnenlandse afspraak. Over naleving ervan kan de Raad geen controle en druk op de nationale overheid uitoefenen. Een Limburgs taalbeleid heeft dan geen internationale bondgenoot en geen poot om op te staan.

De steeds grotere druk de afgelopen twintig jaar van de Raad van Europa werkt. Hiervan getuigen recente intitiatieven van de nationale overheid: het Streektalensymposium in Deventer in november van 2017, georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, én de wil van BiZa te onderhandelen over een convenant. Een wettelijke regeling voor een regionale taal werkt ook. Het Fries heeft, juist door een juridische verankering in Deel III Handvest en nationaal recht, een duurzaam taalbeleid met de rijksoverheid kunnen ontwikkelen met miljoenen euros steun.

Zo’n juridisch kader voor het Limburgs is ook wettelijk vereist. De verschillende behandeling van Limburgs en Fries schendt enkele belangrijke juridische normen: het gelijkheidsbeginsel van de Grondwet, de geest van het Handvest en verschillende voor Nederland geldende internationale verdragen met een discriminatieverbod op grond van taal.

De Nederlandse overheid staat in het ongelijk. De juridische weg is een lange, maar de aanhouder wint. Vraag dat maar aan de Friezen. Een wettelijke basis gelijk aan die van het Fries is mogelijk. Zo’n wettelijke basis geeft de enige solide fundering voor een duurzaam taalbeleid voor het Limburgs.

Dr. mr Yuri Michielsen-Tallman, MA, LL.M (Harvard)