Colla Bemelmans: Ouw leedsjes vuur noe

Voor de presentatie van het nieuwe boek van Colla Bemelmans op 2 april 2017 heeft Har Sniekers namens Veldeke Limburg en de Raod veur ’t Limburgs een voorwoord geschreven. Dit is de volledige tekst daarvan.

VOORWOORD

Om een bijdrage te leveren aan de literaire canon van het Limburgs, heeft het hoofdbestuur van Veldeke Limburg en de Raod veur ’t Limburgs besloten een schrijfopdracht in het leven te roepen voor Limburgse auteurs die op grond van eerder werk bewezen hebben blijk te geven van literaire kwaliteiten. Die opdracht vermeldt dat het werk dient bij te dragen aan de diversiteit van de Limburgse literatuur, een vernieuwend karakter in zich draagt, motieven ontleent aan het Limburgse leven en past bij de betreffende schrijver.

Al gauw kwam de naam Colla Bemelmans naar voren – door vice voorzitter Lei Heijenrath in 2015 benaderd met “iets te doen wat bij Veldeke nog niet veel aandacht heeft gekregen: literaire kritieken, Psalmen of iets anders met de Bijbel”. Dat lukt me wel, was Colla’s antwoord. Nou wie Cola ook maar een beetje kent weet maar al te goed dat dat waar is. En die kwaliteiten heeft literatuurcriticus Ben van Melick in het Jaarboek 2013 van Veldeke in een schrijversportret breeduit besproken. “Ik voelde me echt een schrijver, die s’ochtends ging zitten. Door gelukkige omstandigheden heb ik het binnen een jaar af gekregen. Het gaf veel voldoening”.

En nu hebben we dus een Limburgse versie van het Hooglied en de Psalmen in handen – werelditeratuur.
In ’t Hoeëgste Leedje vertaalt Colla deze liefdesgedichten zo letterlijk mogelijk vanuit de bekende Nederlandse Bijbelvertalingen, maar verplaatst het decor naar bij ons. En dat werkt goed. De natuur zwiert over de pagina’s. De draagstoel van de koning wordt een prinsenwagen. “Verkwik me met rozijnen” wordt “Laot mich dien rozienekeuksjkes preuve” en “het groen is ons bed” verandert in “wie ’n fosj rukende lelie tösje de nieëtele zoeë bès doe tösje de anger maedjes”. Het is een liedje van de zintuigen, van ogen die genieten van het naar elkaar kijken, sensuele teksten in dartele poëzie. Wel tien verschillende woorden hoe de jongen en het meisje elkaar liefdevol noemen: sjatteke, knuvelke, bruudje, vriendinneke, duufke, pumelke, leveke, sjnoebel, miene leve, miene sjat. Lees het zelf.

De 150 Psalmen uit de Bijbel heeft Colla teruggebracht tot een keuze van 50 met een duidelijk vrije interpretatie. En dat is te merken. Tsjonge, wat kan die Colla hard zijn. Aangrijpend, maar wel eerlijk. Fel, maar toch vol vergeving. Je proeft de pijn, het gif, de onmacht van een oprecht zoekende mens in deze tijd. Hij schiet met scherp. In zijn hoofd liggen dwarsverbanden opgestapeld die er in een spervuur van vragen uitkomen. Gelukkig zit er ook subtiele humor in waar hij bijvoorbeeld schrijft: “op de wies van wie sjoeën ós Limburgs is” of “op de melodie van ‘n ónbekinde wies” bij Psalm VIII over agnosten. En hij is verrassend actueel met prachtige poëtische vondsten. De laatste Psalmen in de reeks zijn zachter van toon, berustend, ja zelfs dankend. Ik zou wel willen weten welke het eerst geschreven zijn….

Poëzie moet voor zich spreken. Maar een andere kunstvorm zegt vaak meer dan welke uiteenzetting ook. De schilderijen van oud-collega Wim van Ratingen roepen op een andere manier op wat Colla in taal doet.

Deze schitterende bewerking van de hand van Colla Bemelmans is het lyrische slotakkoord van het jubileumjaar van Veldeke en wie weet een uitdaging om ook jongere lezers enthousiaster te maken voor Onze Taal.

Namens Veldeke Limburg en de Raod veur ’t Limburgs
Har Sniekers, Thoears