Column van Toon: Miene miensj
‘Wat betekent “miene miensj”?’ vroeg ze. Het uitspreken van die laatste twee woorden kostte haar zicht- en hoorbaar veel moeite. ‘Ik vind raar,’ vervolgde ze, ‘iedereen in het verzorgingstehuis zegt dat, maar ik weet niet wat het betekent.’ De donkerbruine ogen van het Syrische meisje staarden rechtstreeks mijn ziel in. Ze was gevlucht, wist ik, gevlucht voor alles wat de mensheid slecht maakte. Ze kwam in Nederland terecht en wilde voor mensen zorgen. Het was haar wens anderen te helpen – in mijn beleving om haar eigen hulpeloosheid te compenseren. Daarom koos ze voor een mbo-opleiding maatschappelijke zorg, waar ik haar als docent Nederlands aan de start van dit schooljaar ontmoette.
“Zeggen ze dat op stage?’ vroeg ik glimlachend. Het meisje knikte. Ik vertelde haar dat ‘miene miensj’ niets anders betekent dan ‘mijn man’, en die uitleg was, blijkens haar opengevallen mond, verhelderend.
‘Ik vind toch raar,’ zei ze desalniettemin. ‘Zij spreken een hele andere taal dan Nederlands.’ ‘Het is een dialect,’ legde ik uit. ‘Dat is een taal die in een bepaalde plek wordt gesproken, en die van stad tot stad en van dorp tot dorp kan verschillen. Het lijkt op Nederlands, maar is het niet.’ ‘Waarom spreken zij dan geen Nederlands?’ Haar ogen straalden een wanhopig niet-begrijpen uit, dat me ontroerde. Zoveel van de wereld gezien, altijd rechtop blijven staan, en dan struikelen over het Limburgs dialect. Ik had met haar te doen.
‘Ze spreken waarschijnlijk wel Nederlands, maar voelen zich meer thuis in het dialect,’ vertelde ik. ‘Ze kunnen dan beter hun gevoelens uiten. Het hoort bij de cultuur.’ Dat begreep ze. ‘Dankuwel meneer,’ zei ze terwijl ze haar hoofd nederig een beetje boog, en liep het lokaal uit.
Een week later zag ik haar weer tijdens het wekelijks uurtje Nederlands. Zoals gewoonlijk zat het meisje tijdens de zestig minuten waarin ik de klas de fijne kneepjes van de taal trachtte bij te brengen, stil achterin de hoek van het lokaal. Ze zei niets, viel derhalve niet op, maar toch heerste er in de klas een andere, onrustigere sfeer wanneer ze eens een dagje ziek was. Haar kalmte straalde af op veel anderen, wat het lesgeven aan de klas wanneer zij aanwezig was, erg prettig maakte.
Aan het einde van de les kwam ze naar me toe. ‘Meneer,’ zei ze toen ik mijn laptop had dichtgeklapt. ‘Ik wil u even iets laten zien.’ Ze haalde haar telefoon uit haar broekzak en ontgrendelde het apparaat. ‘Wacht even,’ zei ze, en begon driftig te scrollen. ‘Kijk,’ zei ze wat later, en draaide de telefoon naar me toe. Op het scherm verscheen een foto van een brede jongen, die lachend de camera in staarde. Het duurde even voordat ik ook het meisje op de foto zag, om wie de jongen zijn gespierde arm had geslagen.
‘Dit wordt later miene miensj,’ zei ze zacht, en nog een keer: ‘miene miensj.’ Haar Arabische achtergrond deed het Limburgs aandoenlijker klinken dan ooit tevoren, waardoor ik een glimlach niet kon onderdrukken. ‘Prachtig,’ zei ik.
Reageren? Schrijf naar: redactie@veldeke.net
Meer lezen? www.toonroumen.nl