Een pleidooi voor meertaligheid

Martin Paul, de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht, is behalve farmacoloog een echte talenmens. Hij spreekt de Saarlandse streektaal (zijn moedertaal), Duits (de taal van zijn geboorteland), Frans (de taal van de buren uit zijn jeugd), Engels (zijn vaktaal) en Nederlands (de taal van het land waar hij vanaf 2008 woont).

Op 13 september verzorgde hij in de Turnzaal van de Hof van Tilly in Maastricht de 2e Lou Spronck-lezing, die in 2016 door de leerstoel Taalcultuur in Limburg werd ingesteld. Hij hield een pleidooi voor meertaligheid. Wie meer talen spreekt, kan contacten leggen en vriendschappen sluiten over de grenzen van de eigen taal heen. Perfecte beheersing is niet het doel in eerste instantie; het gaat om ‘alledaagse communicatie’, aldus Paul, hoe gebrekkig het taalgebruik in het begin ook moge zijn. Zo kunnen vriendschappen ontstaan, die leiden tot onderling begrip, – voorwaarde voor het moeilijke werk dat de wereldvrede dichterbij moet brengen.

Maar behalve idealist is Martin Paul toch vooral realist. Hij erkent het belang van de instandhouding van taal en cultuur van de regio’s, omdat mensen zich daarin echt ‘thuis’ voelen. Maar voor wie buiten de grenzen van de regio treedt, is het leren van een vreemde taal een onvermijdelijke opgave, – een opgave die vervolgens een rijkdom blijkt. Nederlanders die in het Duitse of het Franse taalgebied met succes willen werken, moeten Duits of Frans kunnen spreken. In Maastricht grenzen die taalgebieden als het ware aan onze voortuin.

De positie van het Engels is anders. Wat het Frans was in de achttiende en negentiende eeuw (la langue universelle) is het Engels in onze tijd. Je kunt er mee terecht over de hele globe. Maar terwijl het Frans in het verleden was voorbehouden aan de bovenlaag van de bevolking (de ‘beter lui’), wordt het Engels (‘globish’) door alle klassen van de bevolking gesproken, van de kassajuffrouw tot de hoogleraar. Het is de mondiale verkeerstaal van onze tijd.

Ook de academische wereld, die van nature internationaal georiënteerd is, heeft het Engels gekozen als de taal waarin de grensoverschrijdende contacten plaatsvinden. Het is ‘het talige smeermiddel van de academische wereld’, zegt Paul. Zeker in de studierichtingen die internationaal georiënteerd zijn, is Engels de ‘working language’. Dat ligt voor de hand en is ook effectief. Even voor de hand liggend is het gebruik van het Nederlands in studierichtingen die geen uitgesproken internationaal karakter hebben, bijvoorbeeld geneeskunde, Nederlands recht, fiscale economie.

Hoewel Martin Paul uitdrukkelijk wees op het persoonlijke karakter van zijn visie, zal zijn pleidooi voor meertaligheid weinig weerstand ontmoeten. De toenemende invloed van het Engels in ons leven is een gegeven, waartegen verzet zinloos is. Wat niet wegneemt dat  andere nationale talen én de streektalen evenzeer vragen om beoefening en verzorging. Martin Pauls idealen zijn niet van realisme gespeend.