Interview met dichter/journalist Wim Kuipers

Wim Kuipers: Ik schrijf voor de taal

Niet iedere dichter is bereid om tekst en uitleg te geven bij zijn poëzie. Wat een dichter bedoelt met zijn versregels, dat moet de lezer zelf maar uitvissen. Sommige dichters beweren zelfs dat de zelf lezer worden zodra de letters van hun gedicht op papier staan. Ze moeten dus zelf ook maar raden naar wat de bedoeling precies is van die woorden die ze geschreven hebben. Zo niet Wim Kuipers. Toen hij voor Veldeke het gedicht ‘Oos Taal’  had geschreven, wat recentelijk bij de ondertekening van het convenant over de erkenning van het Limburgs is aangeboden aan minister en gedeputeerde, heeft hij daarna een uitgebreide verklaring bij zijn tekst geschreven en zelfs een podcast ingesproken om dat ook nog eens met gesproken woord toe te lichten. Gevraagd naar de reden van die openhartigheid zegt hij “Ik schrijf voor de taal”. Met andere woorden: het gaat hem niet om het uitdrukken van diepe gevoelens of allerindividueelste bedenkingen in zijn poëzie maar hij schrijft om de Limburgse taal te tonen in al haar schoonheid en finesses. En dan ligt een toelichting bij de tekst al wat meer voor de hand, want dan wil je ook dat zoveel mogelijk mensen begrijpen wat je hebt willen zeggen.

Een complexe dichter

Nu is zo’n toelichting bij de gedichten van Wim Kuipers ook geen overbodige luxe want hij schrijft op een associatieve manier waarbij gedachtesprongen worden gemaakt die niet per se bij eerste lezing meteen duidelijk zijn. Joep Leerssen, hoogleraar Moderne Europese Letteren aan de Universiteit van Amsterdam schreef daarover: “Kuipers is een complexe, doordachte dichter. Hij is niet makkelijk, niet van ‘alle vogeltjes fluiten in mei, o wat ben ik blij’. Hij doet geen concessies aan het grote publiek en aan onze Nederlandse landstaal, maar kent een enorme lyrische kracht, je kunt hem zo op gelijke hoogte stellen met Leo Vroman.” Leerssen aarzelt dan ook niet om Wim Kuipers “de grootste Limburgse dichter van de afgelopen eeuw” te noemen. Dat is niet niks en Wim Kuipers toont zich op zijn manier dan ook verguld met die bewezen eer: “Ich vinj dat wel leuk jao.” En ook in de huidige eeuw is hij nog altijd als dichter actief, de tachtig inmiddels gepasseerd.

Journalist in hart en nieren

We spreken Wim bij hem thuis aan de Bergweg in Maastricht naar aanleiding van het gedicht Oos Taal dat hij voor Veldeke geschreven heeft. Je hoeft Wim niet veel te vragen. Hij geeft ook antwoord op vragen die nog niet gesteld zijn. En op zijn leeftijd valt er een heleboel te vertellen over hoe het zo gekomen is.

Wim Kuipers heeft nog een blauwe maandag als leraar Nederlands voor de klas gestaan maar het merendeel van zijn beroepsmatige leven heeft hij toch als journalist gewerkt. Hij is begonnen bij het Eindhovens Dagblad. Daar kwam hij in een nieuwe wereld terecht: een deel van zijn collega-redacteuren bleken ook literair werk te maken. Namen als Willem Overeem en Jean Paul Bresser, ze schreven gedichten, boeken en toneelstukken. Dat was nog eens wat anders als de in vergelijking daarmee maar saaie lerarenkamer. En dat opende voor Wim Kuipers nieuwe perspectieven.

Maar al gauw werd hem gevraagd om voor alle kranten van de Brabant Pers op de redactie in Amsterdam te gaan werken. Het had niet veel gescheeld of hij was bij de NCRV-Gids terecht gekomen maar op gesprek werd hem daar toen te verstaan gegeven: “Meneer Kuipers u schrijft wel mooi maar eigenlijk bent u toch niet helemaal van ons.” Daar konden ze wel eens gelijk in hebben gehad. Zo kwam hij later op de Audet nieuwsdienst in Nijmegen te werken. Buiten de provincie had hij weinig aan zijn Limburgse moedertaal. De aanleiding om in het Limburgs te gaan schrijven was in feite het verschijnen van het PvdA-programma Schuivende Panelen. Daarin was sprake van het nationaliseren van de grond. In Amsterdam hadden ze al zoiets met als gevolg dat ze daar nu nog worstelen met het erfpachtsysteem. Maar voor de boeren in zijn geboortedorp Maasniel riep dat idee van erfpacht nogal wat vragen op: moeten we nu aan een ambtenaar gaan vragen wat we volgens jaar moeten zaaien?

Limburgs schrijven en dichten

Toen ontdekte Wim dat hij over die zaken beter in het Limburgs kon praten en schrijven als in de ambtenarentaal van het Nederlands. Toen is hij ook gedichten gaan schrijven in het Limburgs en lid van Veldeke geworden. Het eerste gedicht dat in het Veldeke-tijdschrift van hem verscheen was “Mien duuster landj (doe höbs dien zón zelf verbrandj).” En daarmee was de toon meteen gezet: niks kapelletjes en ruisende beekjes, waar veel Limburgse poëzie – toen en ook nu nog – in uitblonk. Wie indertijd een gedicht instuurde naar Veldeke kreeg nog echt inhoudelijk commentaar van de redactie, in dit geval van Paul van der Goor. Wim Kuipers herinnert zich dat Van der Goor niet altijd even enthousiast was over zijn taalgebruik. “Dan kreeg ik het terug met rode bolletjes.” Zinnen als “De sjpers miemert wie ’n kirmesflaaj” had Van der Goor blijkbaar nog nooit gezien.

De Letterbak

Nadat Wim 8 jaar in Nijmegen had gewerkt werd de Audet nieuwsdienst opgeheven en verhuisde hij in 1983 naar De Limburger in Maastricht. Hij herinnert zich nog een interview met Jan Notten, bestuurslid van Veldeke, over de spelling van het Limburgs. Diezelfde Notten heeft het eerste spellingsadvies voor Veldeke geschreven. Wim had al vaker het idee geopperd van een taalrubriek in de krant en in 1987 kreeg hij zijn zin met de zaterdagse rubriek Letterbak waarin hij typisch Limburgse woorden en gezegdes behandelde en verklaarde. Binnen de kortste keren kreeg hij de meeste lezersreacties van de hele krant; soms 10 in een week. Allemaal vragen van lezers, die hij dan ook weer beantwoorde in een volgende aflevering. Ruim 10 jaar lang heeft de Letterbak de krant gesierd en toen – zo zegt Wim – was het onder meer door toedoen van Veldeke dat er een eind aan kwam. Dat vraagt om een toelichting.

Wat blijkt? Veldeke voorzitter Frans Walraven was op bezoek geweest bij de toenmalige hoofdredacteur George Vogelaar en had geklaagd dat Wim in de Letterbak volgens hem te veel schreef over zijn stokpaardje: het AGL (Algemeen Geschreven Limburgs). Dat was een pleidooi om te komen tot een uniform en eenduidig woordgebruik en spelling die over de verschillende Limburgse dialecten heen zou reiken. Dat was voor Veldeke, dat immers te maken had met allerlei verschillende dialecten die zich onderling vaak het licht in de ogen niet gunden, een paar stappen te ver. Dat zou de Limburgse taal meer kwaad dan goed doen, was de overtuiging. Vogelaar was daar wel gevoelig voor en maakte een eind aan de Letterbak. Niet veel later verscheen bij dezelfde uitgever nota bene nog een boek met een selectie uit die rubriek. Toen ze Wim vroegen het eerste exemplaar aan te bieden aan directeur Goossens heeft hij gezegd: “Jullie kunnen me wat, als ik het iemand aanbied dan is het aan mij moeder.”  Zo is hij dan ook wel weer.

Veldeke Literatuurprijs

In 1992 was Wim Kuipers de eerste winnaar van de zojuist ingestelde Veldeke Literatuurprijs. Hij kreeg die prijs voor zijn episch gedicht ‘Neel’ over zijn geboorteplaats Maasniel. In feite had hij alleen de eerste 260 regels van dat gedicht ingestuurd, op grond waarvan hem de prijs werd toegekend, en is de rest van het gedicht pas later gepubliceerd. De Veldeke Literatuurprijs zou in de loop der jaren tot een instituut worden waarvoor honderden dichters en schrijvers hun werk instuurden. In 1997 besteedde het Veldeke tijdschrift een complete uitgave aan de volledige tekst van Neel, samengesteld uit ‘8 gezangen’. En ook toen was Wim Kuipers niet te beroerd om een leeswijzer van 3 pagina’s aan zijn gedicht vooraf te laten gaan, zodat er geen misverstanden konden ontstaan over zijn bedoelingen.

Op tal van fronten actief

Wim Kuipers had zich inmiddels ook op andere terreinen actief getoond. Zo was hij vanaf 1987 vaste columnist voor de ROZ-radio in de uitzendingen van Trefpunt. Later verzorgde hij voor L1-radio de rubrieken De Taallien, Wat zeas se? en Waor of neet waor? waarin luisteraars moesten raden naar de betekenis van bijzondere Limburgse woorden. Maar bij alles wat hij deed stond zijn liefde voor de Limburgse taal voorop. Zo ook bij zijn online-poëzierubriek Veldgewas, waarvoor hij Limburgse dichters uitnodigt om hun werk in te sturen dat hij dan verspreidt onder een gevolg van liefhebbers. Zo ook bij de wekelijkse rubriek Lidioom, over het eigene van de Limburgse taal, die hij tot op de dag van vandaag verzorgt voor de website van Veldeke. En daarnaast heeft hij een voorliefde voor wat hij ‘knoteren’ (mopperen) noemt. Vooral op zijn voormalige werkgever de krant De Limburger mag hij graag knoteren. En dat gaat er dan altijd over dat de krant te weinig aandacht besteedt aan het Limburgs. Zijn liefste wens: minstens een keer per week een verhaal in het Limburgs in de krant. Het argument dat de redactie vaak daartegen gebruikt, dat niet iedereen van de lezers Limburgs kan lezen, doet hij af als flauwekul. De beursberichten of de sportpagina’s leest ook niet iedereen en die staan toch in de krant.

Het geschreven Limburgs

Het geschreven Limburgs is volgens Wim Kuipers essentieel: “Dan is het pas een taal”, beweert hij. “Dan gaat het om de vraag of het Limburgs bewaard moet blijven. Het is toch een andere taal, die taalkundig veel meer afwijkt van het Nederlands dan bijvoorbeeld het Nedersaksisch of zelfs het Fries”. Van de andere kant vindt hij dat de spelling te belangrijk is geweest in de discussie over het Limburgs. “Als bewijs kun je naar het Engels wijzen: er is geen taal waarbij het verschil tussen uitspraak en spelling zo groot is. Maar nu kun je wel nog Shakespeare lezen en is het een wereldtaal geworden. Die spelling maakt niets uit.”

Aan het eind van ons gesprek wil Wim Kuipers nog wel even terugkomen op de kern van zijn dichtkunst: “Ik schrijf voor de taal. Ik schrijf niet om gevoelens uit te drukken. Ik kijk wat de taal wilt. Dat is natuurlijk zwaar gezegd maar met de inhoud heb ik niet zoveel bedoelingen. Toen ik over Maasniel geschreven heb, was dat zeker niet chauvinistisch. Er schiet me iets te binnen en daar ga ik dan verder op door. Ik probeer met die woorden heel veel te doen”.

Momenteel verzamelt Wim korte en heel korte verhalen om uit te geven in een boekje. Hij heeft er nu een stuk of dertig verzameld maar het is nog niet af. Op de kaft komt iets te staan in de zin van: Hoofdpersoon in veel van deze verhalen is de taal. “Oos Taal”, zoals hij bijna liefkozend zegt.

Bèr Brounts/Har Sniekers
Februari 2020