Interview met Stefanie Ramachers van het Hoes veur ’t Limburgs

Op weg naar een toekomst waarin het Limburgs er gewoon overal mag zijn

Stefanie Ramachers is sinds oktober aan het werk als taalkundig medewerker bij het Hoes veur ’t Limburgs in Roermond. We spreken met haar in het gloednieuwe kantoor in het Weerstandgebouw in Roermond. En vragen om te beginnen waar ze vandaan komt. Ze is opgegroeid in Stein en groot geworden met een mengelmoes van Limburgse dialecten: haar moeder kwam uit Holtum, haar vader uit Koningsbosch, maar via familie kwam ze ook in aanraking met de taal van Rothem bij Maastricht en van Posterholt. Ze vat het samen als: het dialect van de Westelijke mijnstreek. En sinds ze in Venlo woont merkt ze dat ze ook sommige kenmerken van die taal opneemt. Ze zal de enige niet zijn voor wie het Limburgs niet eenduidig van oorsprong is.

Na haar middelbare school in Geleen is ze Duitse taal en cultuur gaan studeren in Nijmegen. Waarom Duits? Omdat die taal haar – naast het Limburgs – het meest vertrouwd is. Meer nog dan het Nederlands beschouwt ze Duits als de taal waarin ze zich thuis voelt. En dat dat ook kwam omdat bij opa en oma altijd de Duitse televisie aan stond, zal niet vreemd zijn voor wie al een tijdje in Limburg woont. Via een bijvak Algemene Taalwetenschap kreeg ze onder meer te maken met moedertaalverwerving. Toen ze na haar studie de kans kreeg om een promotieplaats aan de universiteit te krijgen, werd ze attent gemaakt op een studie naar de tonaliteit van de Limburgse taal, het verschijnsel dat men door hetzelfde woord op een wat andere manier uit te spreken dat van betekenis kan doen veranderen.

Limburgs als toontaal

Zo kwam ze uit bij de vraag of die eigenschap van de taal – die in de wereld wel vaker voorkomt maar in Europa en zeker in Nederland uitzonderlijk is – ook bij kleine kinderen al aanwezig is. En met klein bedoelde ze écht klein, nog voor dat ze zelfs maar konden praten. Met andere woorden: kunnen baby’s het verschil horen in de toonhoogte waarmee een Limburgs woord wordt uitgesproken en daar betekenis aan geven. Dat leverde een experiment op waarbij kinderen in een proefopstelling geobserveerd werden om na te gaan of hun aandacht opnieuw geactiveerd wordt zodra een woord met aan andere toon wordt uitgesproken. En dat bleek inderdaad zo te zijn, waaruit mag worden geconcludeerd dat die kinderen bij wijze van spreken als in de buik van hun moeder leren hoe dat werkt.

Tot haar eigen verbazing trok haar promotie-onderzoek wijd en zijd de aandacht, niet enkel in de regionale maar ook bij de nationale media. Men ging zelfs zo ver te veronderstellen dat Stefanie ontdekt had dat het Limburgs een toontaal is; die eer moest ze toch aan anderen laten want daar zijn in het verleden al hele boeken aan besteed. Maar dat zelfs kleine kinderen zich die tonaliteit al konden toe-eigenen, dat was wel degelijk nieuw. En een leuke bijvangst van haar onderzoek was dat het voor veel Limburgers ook een openbaring was, dat hun taal zo iets  bijzonders had.

Naar het Hoes veur ’t Limburgs

Na verloop van tijd begon Stefanie zich af te vragen of ze op de universiteit wel op haar plaats was. Ze voelde zich toch een beetje geïsoleerd en miste de mogelijkheid om daadwerkelijk iets te betekenen voor de taal die haar aan het hart lag en met de kennis die ze op de universiteit had opgedaan iets in de maatschappij te gaan doen. Toen ze hoorde van de vacature bij het Hoes veur ’t Limburgs was ze er dan ook snel bij. Maar niet zonder dat ze uitgebreid gesproken had met verschillende betrokkenen over de invulling van haar baan want ze wilde haar functie op de universiteit niet opgeven zonder er zeker van te zijn dat ze in Roermond interessant werk kon verrichten. Uiteindelijk is ze aangesteld als “Taalkundig projectcoördinator”. Deels neemt ze de taken over van de voormalige streektaalfunctionaris, voor zover het gaat over taalinhoudelijke vragen over het Limburgs. Maar het is ook uitdrukkelijk de bedoeling dat ze zich samen met de deskundigen van het Huis voor de Kunsten actief gaat inzetten voor taalprojecten in de kinderopvang en het onderwijs, zoals Zjuulke en 3M, en dat de regie van die projecten bij het Hoes komt te liggen.

Dat betekent ook dat Stefanie intensief zal gaan samenwerken met de partijen in het taalveld die nu al – en vaak al heel lang – actief zijn op het gebied van het behoud en bevorderen van de Limburgse taal. Ze heeft al uitgebreid gesproken met vertegenwoordigers van verschillende van die organisaties om na te gaan waar iedereen precies mee bezig is, wat ze van het Hoes verwachten en hoe zich dat onderling kan versterken. Zo is ze ook al op bezoek geweest bij kennisinstellingen als de Universiteit van Maastricht. Het probleem met dialect in het onderwijs is tot nu toe dat er vaak sprake is van individuele initiatieven van een leraar of lerares. Dat zou meer structureel moeten worden aangepakt, met duidelijke doelstellingen en een evaluatie achteraf om na te gaan wat het effect was van zo’n project. En daarvoor is wetenschappelijke ondersteuning nodig.

Status Deel III of niet?

Er is de laatste tijd nogal wat reuring geweest over de aanvraag van Status III van het Europees Handvest voor het Limburgs. Men is zelfs vanuit de provincie met Statenleden en taalkundigen naar Friesland getogen om zich te oriënteren over te nemen stappen. In het uitvoeringsprogramma dat nu voorligt van de provincie staat dat het Hoes veur ’t Limburgs zich voorlopig primair gaat richten op het verder uitwerken van wat onder Status Deel II nog te bereiken valt. Daarnaast zal een aparte commissie zich gaan bezig houden met het verkennen van Status Deel III. Stefanie kan zich daar goed in vinden: “Al die projecten die we aan het ontwikkelen zijn, in de kinderopvang, in het primaire onderwijs, dat is nodig om, als je die andere status wilt, laat dan eerste maar eens zien wat van onderop gebeurt. Voor wie vraag je anders die status aan? Alleen voor jezelf? Om dat jij dat belangrijk vindt? De bevolking moet dat belangrijk vinden.”

De uitdaging is te prioriteren

Inmiddels is ze nu toch al een maand actief in het Hoes en naar haar eigen zeggen is het werk haar zeker meegevallen. “Het is wel een heel andere dynamiek als bij de universiteit. Je zit in veel meer verschillente terreinen, de politiek, de media, het Limburgs Museum, het is veel dynamischer als op de universiteit, want daar had je je eigen stukje en daar was je mee bezig. Hier komt veel meer langs, wat heel interessant is maar ook een uitdaging om te prioriteren.” Want ze merkt ook dat steeds meer mensen haar weten te vinden en dan is het zaak om te bepalen wie wat oppakt, waar wordt vooral op ingezet. En de vraag is nog altijd: waar gaat het Hoes nu wel over en waarover niet. En dat zal vooral ook een kwestie van afstemming zijn met de taalorganisaties die in het Hoes verenigd zijn. Stefanie spreek van een ”herijking” van taken, van wie doet wat: ”Je moet alle partijen die zijn aangesloten in hun kracht zetten.” En dat is een proces van alle puzzelstukjes in elkaar schuiven. “Maar wat ik belangrijk vind is dat de neuzen in principe wel allemaal dezelfde kant uit staan.”

De toekomst van het Limburgs

Stefanie ziet de toekomst van de Limburgse taal met vertrouwen tegenmoet. “Wat ik belangrijk vind is dat we naar een toekomst gaan waarin het Limburgs er gewoon overal mag zijn.” En ze ziet dat de informatie die de laatste jaren daarover is losgekomen ervoor gezorgd heeft dat de mensen daar al positiever naar kijken. De kwestie van kinderen wel of niet in het dialect opvoeden, daarin is echt veel verbeterd. En daar wil ze zich vanuit het Hoes vooral op richten: het normaliseren van het gebruik van het Limburgs. “Niets opleggen van bovenaf, niet zeggen: je moet van nu af aan… Ik denk dat je moet proberen de mensen van onderop het gevoel te geven van: het is goed zo. Ik geeft het door.”  We wensen haar daar veel succes bij

Mestreech, november 2024
Bèr Brounts

* Foto’s Emily Brounts