Limburgers positief over Limburgse taal

Hoe staat de Limburgse bevolking in het algemeen tegenover de Limburgse taal? In grote lijnen kunnen we zeggen dat die houding positief is. 81% geeft aan heel positief (56%) of positief (25%) over de Limburgse dialecten te denken. Een kleiner aandeel van 16% zegt neutraal tegenover het Limburgs te staan terwijl slechts een kleine minderheid van 4% negatief (3%) of heel negatief (1%) daar tegenover staat.

Houding Limburgse bevolking over Limburgse taal

Wat opvalt is dat ook hier verschillen in leeftijd een rol spelen. Terwijl van de 65-plussers 89% (heel) positief over het Limburgs denkt is dat bij de groep onder de 35 jaar nog “slechts” 70%.

Houding over Limburgse taal naar leeftijd

Aan degenen die aangeven positief te staan tegenover het Limburgs (81%) is gevraagd in eigen bewoordingen weer te geven waar die positieve houding uit voortvloeit. Dat leidt tot een grote variëteit aan antwoorden waarvan de meest voorkomende als volgt kunnen worden samengevat:

Het karakter van de Limburgse taal (mooi, zacht, warm, melodieus, charmant, leuk, grappig e.d.) 23%
De eigenheid/identiteit die met het Limburgs samenhangt 18%
Het behoud van eigen cultuur/erfgoed 13%
Limburgs schept verbondenheid   8%
Limburgs geeft een thuisgevoel/vertrouwdheid   6%
Leuk dat er zoveel verschillende dialecten zijn   6%
Limburgs is moedertaal/afkomst/roots   6%
Limburgs is speciaal/uniek/eigen sfeer   5%
Je kunt er beter je gevoel in uitdrukken   3%

Voor sommige respondenten is het antwoord op die vraag zo vanzelfsprekend dat ze niet meer noteren dan: “Gewoon, niets bijzonders”, of “Hoort er gewoon bij”. Opvallend is dat het feit dat het Limburgs zoveel verschillende varianten kent – wat nogal eens wordt aangegrepen om te beweren dat “het Limburgs” niet bestaat – enkel als een positieve eigenschap van die taal wordt genoemd: 6% noteert dat expliciet als een reden om de Limburgse taal juist te waarderen. Ook het feit dat de rest van Nederland je niet kan verstaan als je Limburgs praat wordt enkele keren als positief, d.w.z. “eigen” aangeduid.

Aan de minderheid van 4% die negatief staat tegenover het Limburgs is uiteraard ook gevraagd in eigen bewoordingen aan te geven waar die negatieve houding op gebaseerd is. De meest voorkomende reden blijkt dat men het een lelijke, lompe, boerse, domme, stomme en zelfs beschamende taal vindt. Voor de respondenten die geen Limburgs spreken is het feit dat men in die taal wordt aangesproken, of dat gesprekspartners volharden in het Limburgs terwijl duidelijk is dat men zelf Nederlands spreekt, enkele keren een steen des aanstoots. Maar ook wie wel Limburgs spreekt vindt dat die taal soms dom overkomt, of denkt tenminste dat dit bij anderen (in de rest van Nederland) zo overkomt. Enkele letterlijke reacties ter illustratie:

  • “Overal in winkels maar ook telefonisch spreekt men dialect tegen je. Iets wat ik in Twente, waar ik geboren ben en men ook dialect spreekt, nog nooit ben tegengekomen.”
  • “Ik heb zelf ook een zachte G maar ik betrap me erop als ik het op TV iemand hoor spreken, dat ik ze al meteen dommer vind overkomen dan iemand die accentloos Nederlands spreekt.

Uit dit laatste citaat blijkt dat er zoals vaker geen onderscheid wordt gemaakt tussen dialect spreken en Nederlands spreken met een Limburgs – zachte G – accent. Nog eens voor alle duidelijkheid: degenen die negatief denken over de Limburgse taal vormen een kleine minderheid (4%) van de Limburgse bevolking.