Lidioom: Heer olieschaapje
Lidioom: dat zou vooral over bijzondere woorden gaan. Zeker. Het Limburgs kent prachtige namen voor vlinders en libellen. Een libel of waterjuffer, dat is in Helden en omgeving eine garepaap. Ik leerde wientemper, elders heet die sjreur of sjnieder. Dat zijn ook namen van kleermakers, snijders die zich ook nog vermommen als póppesjreur, glaassjniejer of jónkerjan (Sittard).
In Maastricht is de waterjuffer een transgender, want daar heet dat diertje gewoon hier ofwel ‘heer’ (manskerel). Een aardig woord om mee te spelen, maar begrijpen de lezers in Veulen dat? Die hebben het over een glazenmaker, en dan denkt men eerder aan arbeiders bij de Leerdam: bierglazen maken.
Moet ik het nu nog over de pannelapper, piekel (Mheer), roewvogel of sjnuffelter beginnen? Dat zijn vlindernamen, zoals de Franse papillon, die we wel pepel noemen. In Reuver en Beesel hebben ze niets met die Fransen: daar is de vlinder een roepsesjieter ofwel rupsenkakker.
Een deur verder, in Tegelen, vliegt de peduul, een verbastering van bed-uil: een nachtvlindertje of motje dat de kinderen bang maakt, staat in het woordenboek van Venray. Al deze woorden betekenen precies hetzelfde: vlinder. Heb je die echt nodig? ’t Kan overigens nog bonter. Het nietige lieveheersbeestje heeft in het WLD, het Woordenbook van de Limburgse Dialecten, bijna 120 duidelijk verschillende woorden – geen spellingvarianten dus. Ik noem alleen het aoliesjäöpke, letterlijk ‘olieschaapje’van Herten (gem. Roermond), en het ‘vrouwenhandje’ uit Nieuwstadt.
Prachtige woorden allemaal, maar hoe vaak zwieren die wientempers en miepmoppen door het Limburgse proza? Een miepmop is een vlinder uit Kirchroa. Nogmaals: wat moeten we daarmee? Daar ga ik komende week danig over nadenken.
Reageren? Schrijf naar redactie@veldeke.net
We beginnen aan de derde serie van de rubriek Lidioom, over het eigene van de Limburgse taal. Alle eerder afleveringen kunt u terugvinden in ons archief.